Interview in de VPRO-gids. 

vpro-gids

Interview VPRO-gids over mijn essayboek Mijn leven is mooier dan literatuur.

Wanneer durf je jezelf hardop schrijver te noemen? Het is een van de kwesties die Jannah Loontjens aansnijdt in haar filosofische essaybundel Mijn leven is mooier dan literatuur. Lees hier het hele interview.

 

Foto: Martijn van de Griendt

Interview in de VPRO-gids.

24.04.2013

door Katja de Bruin

Foto: Martijn van de Griendt

 

Hier, in een rustig café in Amsterdam-West, stellen we Jannah Loontjens (1974) boven een heerlijk zuurdesembroodje met gemarineerde groenten die vraag: wanneer durf je jezelf hardop schrijver te noemen? Jannah Loontjens: ‘Toen ik begon met schrijven, vond ik het zo pretentieus om te zeggen dat ik schrijver was, dus ik zei liever: ik schrijf. Om het bij het werkwoord te houden, bij een bezigheid in plaats van een identiteit. Maar als je een aantal boeken hebt gepubliceerd, en als je vaker benaderd wordt als schrijver, ga je je vanzelf thuis voelen bij dat label. Schrijven is wat ik het allerliefste doe, en ik leef ervan. Dus op een gegeven moment ben ik me toch vertrouwd gaan voelen met die term.’ Jannah Loontjens formuleert bedachtzaam, soms bijna onzeker, op een aangenaam bescheiden manier. Dat is ook de toon van haar boek, waarin al haar kwaliteiten samenkomen. Want ze is behalve schrijver van twee romans en drie dichtbundels ook filosoof en literatuurwetenschapper. In Veel geluk, haar eerste roman, greep ze terug op haar ongewone jeugd. Ze groeide op in de Zweedse bossen, in een heel primitief huis, zonder elektriciteit en stromend water. (‘Die mensen begrepen niet wat wij daar kwamen doen.’) Toen ze negen jaar was, nam haar moeder haar mee terug naar Nederland. Haar vader en broer bleven in Zweden. In Den Haag woonde ze met haar moeder in een kraakpand. Opnieuw was ze een buitenstaander. (‘Andere kinderen mochten niet met me spelen.’) Er zouden heel wat verhuizingen volgen. Het zijn details die tot de verbeelding spreken, en die dus in elk interview terugkeren. Het hippiekind dat schrijfster werd. Maar ze is veel meer dan dat, zoals ze zelf fraai samenvat in een lange zin in haar boek:

Fases

‘Ik heb filosofie gestudeerd, wilde fotograaf worden, ontwikkelde foto’s in een donkere kamer in New York, ben gepromoveerd in literatuurwetenschap, ik ben moeder van twee kinderen, ben kraker, huiseigenaar en huurder geweest, experimenteerde met drugs, heb veel gelift en zwartgereden, heb samengewoond met lieve en lastige mannen, ben gescheiden, heb met een vriend in een bus door Spanje rondgetrokken, heb colleges gevolgd bij Derrida, depressies gehad en ben ze weer te boven gekomen, heb allerlei baantjes gehad, van gogodanser in nachtclubs, verkoper in een bloemenwinkel en boekwinkels tot filosofiedocent, om maar een bonte verzameling van mogelijke momenten te noemen die zich na mijn kindertijd in de Zweedse bossen hebben afgespeeld.’ In al die fases van haar leven las ze boeken. Veel boeken. Over de rol van literatuur in het leven, en in haar eigen leven, gaat dit boek, dat veel genres in zich verenigt: ‘Het zit een beetje in tussen filosofie, zelfhulp, literatuurbeschouwing en het is ook nog heel persoonlijk.’ Ze legt uit waarom niet alleen Kafka en Virginia Woolf belangrijk voor haar waren, maar ook Kikker en Pad. ‘Er zijn verschillende beslissende boeken op verschillende momenten. Nog voordat ik zelf kon lezen, las mijn moeder me Alleen op de wereld voor. Dat maakte grote indruk op me. Maar de invloed van taal, de macht van taal, daarvan werd ik me heel erg bewust toen ik me op de middelbare school ging verdiepen in Plato. Plato is heel toegankelijk, een perfecte kennismaking met de filosofie. Dat heeft mij heel erg geïnspireerd.’

Sporen

Ze schrijft over hoe veel schrijvers worstelen met het begin van een nieuw boek. Die ene volmaakte openingszin. Gevolgd door de eeuwig knagende twijfel of wat jij te melden hebt, eigenlijk wel interessant en origineel is. Alles is immers al eerder gedaan, en oneindig veel beter. Waarom voelen dan toch zoveel mensen die drang tot schrijven? ‘Als je muzikant wilt worden, moet je eerst oefenen, maar schrijven is iets waar je zomaar mee kunt beginnen. Je hebt alleen pen en papier nodig, of een computer. Het is toch een manier om zin te geven aan het leven. Vroeger waren mensen daar minder toe geneigd omdat alles in een religieuze context werd geplaatst. Je streefde veel meer naar een bepaalde goedheid, en in dat streven lag al een vorm van voldoening en beloning. Nu dat is weggevallen, voelt het leven als een losse flodder. Door het vast te leggen, te transformeren, te sublimeren, geef je er zin aan. Mensen willen sporen nalaten, pas dan heeft het leven zin gehad. Dat is vaak niet eens bewust, maar het is wel een van de drijfveren. Dat verklaart ook de zucht naar roem. Het verlangen om ontdekt te worden. Terwijl geen mens gelukkiger wordt van roem. Eigenlijk is het een heel merkwaardig verlangen. Gezien worden en sporen nalaten heeft niks met geluk te maken.’ De cappuccino is op. Tijd om weer aan het werk te gaan. Ze moet nog een gedicht schrijven voor een romp. Een romp die uit het IJ is opgedoken. Aan het graf van de romp zal straks Jannah Loontjens staan om haar gedicht voor te lezen. Daarna gooit zij de eerste schep aarde op de kist.

 

Leave a Reply